Riet Schouten begon in 1971 als administratief medewerker bij de SHWJ en was van 1973 tot en met 1990 directeur van de stichting.

Tot haar laatste dag als directeur van de SHWJ voerde Riet Schouten zelf intakegesprekken met werkende jongeren op zoek naar een woning. ‘Dat werk lag me gewoon. Diverse keren kreeg ik te horen: “U bent de eerste die gewoon eens een gesprek met me voert. Meestal zeggen instanties alleen dat ze niets voor me kunnen doen.”’ Twee decennia lang was Riet Schouten het sociale gezicht van de SHWJ.

24 is te oud om bij je ouders te wonen

‘Ik ben in 1971 bij de SHWJ gekomen, toen de stichting ongeveer een halfjaar bestond. Dat gebeurde min of meer per toeval, want ik was op zoek naar ander werk, en ik was bevriend met de vrouw van de enige medewerker van de kersverse stichting, de heer Sloot. Hij was directeur en kon wel een parttime administratief medewerker gebruiken. Dat was een schot in de roos, want ik was zeer begaan met de doelstellingen van de stichting. Er werd veel te weinig gedaan voor werkende jongeren en voor een- en tweepersoonshuishoudens in het algemeen. Om voor een woning in aanmerking te komen, moest je minimaal 24 zijn. Dat vond ik veel te oud om bij je ouders te wonen. Zelf heb ik ook met de woningnood te maken gehad: na ons huwelijk zijn mijn man en ik bij zijn moeder ingetrokken. Wij hebben daar vier jaar gewoond en kregen toen van de gemeente een urgentieverklaring, waarna wij een kleine flat kregen aangeboden waar wij erg blij mee waren.’

 

Een primitief begin

‘In het begin waren er helemaal geen mensen in dienst van de SHWJ, alleen meneer Sloot en ik. Maar meneer Sloot werkte ’s nachts, dus die zag ik heel weinig. Ik vond meestal alleen briefjes van hem. Het was in die tijd zo primitief als wat. We zaten in een zaal in een pand van ons op de Hooigracht 38, waar we ook kleine wooneenheden verhuurden. Spreekuur hielden we ’s avonds, omdat werkende jongeren natuurlijk overdag moesten werken. Als ik dan aankwam, stonden de mensen al in de gang te wachten. Het was altijd hartstikke druk. We hadden in de begintijd natuurlijk nog niet zoveel panden om te verhuren, maar de vraag was enorm.’

Slapen in het magazijn van de kolenboer

‘Ook al konden we niet iedereen direct helpen, ik bood altijd een luisterend oor en vertelde jongeren wat ze nog meer konden doen om aan woonruimte te komen. Er waren schrijnende gevallen bij. Zo ontving ik eens een jongen die vertelde dat hij rondzwierf en in het park op een bank sliep. Maar dat werd te koud, want het werd winter. Van een kennis had hij de sleutel van het magazijn van de kolenboer gekregen, zodat hij in ieder geval binnen kon slapen. Ik dacht: dat is toch te gek! Alleen had ik op dat moment geen woonruimte voor hem beschikbaar. Toen schoot me te binnen dat we in de tuin van de Hooigracht een zelfgemaakte houten keet hadden staan waarin de technische dienst gereedschap bewaarde. Het gereedschap hebben we tijdelijk naar de cv-ruimte verplaatst en die jongen heeft een halfjaar in de keet gewoond, totdat we echte woonruimte voor hem hadden.’

Een oogje in het zeil

‘Jongeren van wie ik verwachtte dat ze problemen zouden geven, plaatste ik op de Hooigracht, waar wij ons spreekuur hielden, want dan had ik veel contact met ze en kon ik een oogje in het zeil houden. Tijdens het spreekuur kwam er een keer een knul langs die in datzelfde gebouw op de bovenste verdieping een ruimte van ons huurde. Hij zei: “Ik durf mijn kamer niet meer in, want daar hangen allemaal koppen van mensen.” “Dat kan niet”, zei ik. Maar hij wilde het laten zien. Ik hield het spreekuur samen met bestuurslid Corine Buitendijk en met z’n drieën zijn we naar boven gegaan, maar daar was helemaal niets te zien. Het was een hallucinatie; die jongen gebruikte drugs. En er waren wel meer huurders met vreemde trekjes. Zo kregen we klachten van bewoners van de Zoeterwoudsesingel over een medebewoner die vaak ’s nachts in de tuin hardop tegen een boom zat te praten.’

De groeten van de krakers

‘Om zo veel mogelijk jongeren aan een woning te helpen, kochten we oude panden. Daar ontbrak van alles aan, maar onze eigen technische dienst knapte ze op en dan konden we ze verhuren. In het begin deden we alles zonder subsidie. We moesten roeien met de riemen die we hadden. De gemeente gaf ons soms tips welke panden we zouden kunnen aanschaffen, en terwijl wij Plantage 24 aan het renoveren waren, kregen we te horen dat het pand ernaast ook beschikbaar was. Dat wilden we er graag bij hebben, maar het was gekraakt, dus we hebben een proces gevoerd om de krakers eruit te krijgen. Het is ongelofelijk wat we aantroffen toen ze eindelijk vertrokken waren. In de voorkamer hadden ze een open vuur gestookt op het parket. En in de keuken hadden ze met drollen op de witte muren geschreven: “Dit is stront.”’

Uitbreiding SHWJ

‘In 1973 ben ik meneer Sloot opgevolgd als directeur. Voor mijn werk betekende dat geen grote verandering. Naarmate we meer woningen kregen, nam echter ook de hoeveelheid administratief werk toe. Ik ben fulltime gaan werken, maar dat was niet voldoende; we hadden hulp nodig. In die tijd was ik ook actief bij het Rode Kruis, waar ik werkte met gehandicapten. Ik dacht: onze ruimte op de Hooigracht is gelijkvloers en ruim genoeg, dus waarom nemen we geen gehandicapte in dienst? Via het arbeidsbureau hebben we toen kennisgemaakt met een zwaar gehandicapte jongeman van 21. Hem hebben we aangenomen en hij heeft jarenlang bij ons gewerkt. Ook hebben we een medewerkster in dienst genomen voor de intakegesprekken.’

‘Ik werkte zelfs op zondag – eigenlijk was het te veel, maar ik deed het graag.’

Directeur in contact met de mensen

‘Omdat ik het directe contact met onze huurders belangrijk vond, bleef ik nog wel een klein gedeelte van de intakegesprekken voeren. Ik werkte zelfs op zondag – eigenlijk was het te veel, maar ik deed het graag. Ik beoordeelde de urgentie en kon woningzoekenden voorrang verlenen als ik dat nodig vond. Ook behandelde ik klachten van huurders. Verder was het mijn stijl om de medewerkers eigen verantwoordelijkheden te geven. Ik ben er heilig van overtuigd dat ze dan meer plezier hebben in hun werk en extra hun best doen. We zijn altijd met een klein team gebleven en de onderlinge sfeer was goed; dat vond ik heel belangrijk.’

Nog steeds hard nodig

‘Ik heb het altijd fantastisch gevonden om voor de SHWJ te werken, omdat wij iets konden doen voor jongeren. Ik vind het niet normaal dat iemand van 25 nog bij zijn ouders moet wonen omdat hij geen zelfstandige woonruimte kan krijgen. Ik ben dan ook blij dat het zo goed gaat met de SHWJ, want de stichting is nog steeds heel hard nodig.’

Erepenning van de stad Leiden

‘Ze ziet het niet als iets persoonlijks. “Nee, volgens mij wordt hier in feite het werk van de Stichting Huisvesting Werkende Jongeren beloond”, haast Riet Schouten-van Veldhuizen (59) zich te zeggen.’ Riet Schouten is in het Leids Dagblad van 3 oktober 1991 heel bescheiden als zij de erepenning van de stad krijgt. ‘De penning mag wat mij betreft het liefst boven de deur van de Stichting Huisvesting Werkende Jongeren worden gespijkerd’, noteert de Leidse Courant van diezelfde dag uit haar toespraak. Haar houding is exemplarisch voor haar inzet voor de SHWJ: ‘de steunpilaar van de stichting, een vast baken in de organisatie’, aldus oud-voorzitter Jan Karstens. Toenmalig burgemeester Hans Goekoop vat haar verdiensten zo samen: ‘U bent een vrouw die niet alleen door weer en wind en beton ging, maar die ook bij het wel en wee van de jongeren was betrokken.’