Geldgebrek is de reden dat Leiden de vierde monumentenstad van het land is. Tot ver in de jaren
zestig van de vorige eeuw was de woningnood groot en stonden er veel krotten in de stad; overal zag
je wel bordjes ‘onbewoonbaar verklaarde woning’. Maar de stad was zo arm, dat er geen geld was voor
sloop en nieuwbouw om het toenemende aantal inwoners een ‘bewoonbaar’ huis te bieden. Die verkrotting
was overigens niet iets typisch Leids. Doordat de huren landelijk waren bevroren om de lonen
laag te kunnen houden, stonden verhuurders niet te springen om hun huizen op te knappen, want die
investering konden ze niet terugverdienen door meer huur te vragen aan hun huurders.
Muziek tegen de spruitjescultuur
Dit alles had niet alleen gevolgen voor het aanzicht van Leiden, maar ook voor de huishoudens in
de stad. Zo bleven jongeren vaak bij hun familie wonen, ook nadat ze getrouwd waren, want veel
pasgetrouwde stelletjes trokken bij hun ouders of schoonouders in. En kregen daar ook kinderen. Het
leven staat dan een beetje stil: je gaat een nieuwe levensfase in, maar blijft noodgedwongen hangen
in de oude – om nog maar te zwijgen van de beperkingen die dat oplegt, zeker voor een vers echtpaar
dat ongedwongen van elkaar wil genieten. Maar ook voor de ouders en andere familieleden was het
niet altijd een feest. Het etiket privacy werd er toen nog niet opgeplakt, maar er was wel een grote
behoefte aan waar dat begrip voor staat: persoonlijke vrijheid en ongehinderd jezelf kunnen zijn. Bij
moeder aan tafel achter de piepers met spruitjes en draadjesvlees was die vrijheid ver te zoeken, en
buiten de voordeur werd die beknot in een bekrompen, door kerk en politiek verzuilde maatschappij
waarin veel jongeren zich niet thuis voelden.